“benne”
Een van mijn grootste nachtmerries is onlangs werkelijkheid geworden. En ik had het zelf niet eens door.
We zaten in de auto, druk in gesprek. Wat ik precies aan het vertellen was weet ik niet meer maar ineens hoor ik naast mij: “Schat, zei jíj́ nou echt ‘benne’?”
Voor degenen die niet bekend zijn met het Westfriese dialect, inwoners van deze streek en omstreken maken van het (mijns inziens) veelzijdige, allesomvattende (werk)woord ‘zijn’ een volstrekt zinloze en lompe vervoeging, namelijk: “benne”.
“We benne nog nooit zo mooi weggeweest”.
“Zeg, weet jij wanneer we nou ‘s an de beurt benne”.
Om het maar niet te hebben over de rest van de Westfriese verbasteringen. Wanneer ik vroeger bij mijn oma en opa op bezoek was, moest ik mijn best doen om ze te verstaan. Westfriezer kon niet.
Hoewel ik dit dialect zelf ook beheers, heb ik het verbannen uit mijn vocabulaire. Tot gisteren dus. Sluw en ongemerkt vloeide het woord met volle overgave, schaamteloos mijn mond uit. Natuurlijk niet mijn grootste nachtmerrie in het algemeen maar wel een van mijn grootste taalkundige nachtmerries.
Begrijp me niet verkeerd ik ben trots op ôôs durp. Sterker nog, ik ga zo goed als terug naar waar ik ooit ben opgegroeid. Dan niet om ons taaltje, maar tóch, die binnen binne bin de beste! (benne😉)
